A2.18: Visiter la campagne

Bezoek het platteland

Leçon néerlandaise A2 sur le thème du platteland (campagne). Apprenez les noms composés, les quantificateurs indéfinis (veel, weinig, wat), et pratiquez des dialogues sur la vie à la ferme et dans le village. Étudiez aussi la conjugaison au futur proche avec 'zullen'. Contenu pratique et contextualisé avec vocabulaire naturel sur les animaux, régions rurales et activités agricoles.

Vocabulaire (15)

 Het platteland: La campagne (Néerlandais)

Het platteland

Montrer

La campagne Montrer

 Het dorp: Le village (Néerlandais)

Het dorp

Montrer

Le village Montrer

 De boerderij: la ferme (Néerlandais)

De boerderij

Montrer

La ferme Montrer

 De boer: Le fermier (Néerlandais)

De boer

Montrer

Le fermier Montrer

 De kip: Le poulet (Néerlandais)

De kip

Montrer

Le poulet Montrer

 De molen: Le moulin (Néerlandais)

De molen

Montrer

Le moulin Montrer

 De natuur: La nature (Néerlandais)

De natuur

Montrer

La nature Montrer

 De koe: La vache (Néerlandais)

De koe

Montrer

La vache Montrer

 De schuur: la grange (Néerlandais)

De schuur

Montrer

La grange Montrer

 Het schaap: Le mouton (Néerlandais)

Het schaap

Montrer

Le mouton Montrer

 De wei: Le pré (Néerlandais)

De wei

Montrer

Le pré Montrer

 Het paard: Le cheval (Néerlandais)

Het paard

Montrer

Le cheval Montrer

 Het varken: Le cochon (Néerlandais)

Het varken

Montrer

Le cochon Montrer

 De geit: La chèvre (Néerlandais)

De geit

Montrer

La chèvre Montrer

 Voeden (nourrir) - Conjugaison des verbes et exercices

Voeden

Montrer

Nourrir Montrer

Exercices

Ces exercices peuvent être réalisés ensemble pendant les leçons de conversation ou comme devoirs.

Exercice 1: Traduire et utiliser dans une phrase

Instruction: Choisissez un mot, traduisez-le et utilisez-le dans une phrase ou un dialogue.

1

De molen


Le moulin

2

Voeden


Nourrir

3

De schuur


La grange

4

De boer


Le fermier

5

Het varken


Le cochon

Oefening 2: Gespreksoefening

Instructie:

  1. Waar ben je opgegroeid? Op het platteland of in de stad? (Où avez-vous grandi ? À la campagne ou en ville ?)
  2. Moest je voor dieren zorgen? Boerderijdieren of huisdieren? (Deviez-vous vous occuper des animaux ? Des animaux de ferme ou des animaux de compagnie ?)
  3. Wat vind je van het stierenvechten in Spanje? (Que pensez-vous de la corrida en Espagne ?)

Directives pédagogiques +/- 10 minutes

Exemples de phrases:

Ik ben opgegroeid op het platteland.

J'ai grandi à la campagne.

Mijn familie heeft een boerderij, dus ik hielp veel met de verzorging van de varkens, koeien en kippen.

Ma famille a une ferme, donc j'ai beaucoup aidé à prendre soin des porcs, des vaches et des poules.

Ik ben opgegroeid in een kleine stad. Mijn familie had een hond. Ik hielp om voor hem te zorgen.

J'ai grandi dans une petite ville. Ma famille avait un chien. J'ai aidé à m'en occuper.

Ik ben opgegroeid in Berlijn, de hoofdstad van Duitsland. We hadden maar een klein appartement, dus hadden we nooit een huisdier.

J'ai grandi à Berlin, la capitale de l'Allemagne. Nous n'avions qu'un petit appartement donc nous n'avons jamais eu d'animal de compagnie.

Ik denk dat stierenvechten een belangrijke traditie in Spanje is en ik wil graag een gevecht zien.

Je pense que la corrida est une tradition importante en Espagne et je veux voir un combat.

Het stierenvechten in Spanje is wreed. Die traditie moet snel eindigen om de stieren te beschermen.

La corrida en Espagne est cruelle. Cette tradition doit bientôt prendre fin pour protéger les taureaux.

...

Exercice 3: Cartes de dialogue

Instruction: Choisissez une situation et entraînez-vous à la conversation avec votre professeur ou vos camarades.

Exercice 4: Choix multiple

Instruction: Choisissez la bonne solution

1. Volgende week _____ ik het platteland ontdekken tijdens een wandeling.

(La semaine prochaine, _____ je découvrirai la campagne lors d'une promenade.)

2. We gaan morgen genoeg voedsel voor de varkens _____ .

(Demain, nous allons _____ suffisamment de nourriture pour les cochons.)

3. Als het mooi weer is, _____ we de geiten in de wei voeden.

(S'il fait beau, _____ nous nourrirons les chèvres dans le pré.)

4. Morgen _____ we het dorp en de molen ontdekken.

(Demain, _____ nous allons découvrir le village et le moulin.)

Exercice 5: Visitez la campagne

Instruction:

Volgend weekend (Zullen - ONVOLTOOID TOEKOMENDE TIJD) ik met mijn familie het platteland (Ontdekken - ONVOLTOOID TOEKOMENDE TIJD) . We (Zullen - ONVOLTOOID TOEKOMENDE TIJD) in een klein plattelandsdorp verblijven en daar de boerderij (Bezoeken - ONVOLTOOID TOEKOMENDE TIJD) . De boer (Zullen - ONVOLTOOID TOEKOMENDE TIJD) ons vertellen hoe hij zijn dieren (Voeden - ONVOLTOOID TOEKOMENDE TIJD) . Wij (Zullen - ONVOLTOOID TOEKOMENDE TIJD) veel geiten, kippen en koeien zien. Mijn kinderen (Zullen - ONVOLTOOID TOEKOMENDE TIJD) erg blij (Zijn - ONVOLTOOID TOEKOMENDE TIJD) omdat zij de dieren zelf mogen (Voeden - ONVOLTOOID TOEKOMENDE TIJD) . Na de rondleiding (Zullen - ONVOLTOOID TOEKOMENDE TIJD) ik een wandeling maken naar de oude molen in het dorp en de natuur (Ontdekken - ONVOLTOOID TOEKOMENDE TIJD) .


Le week-end prochain, je vais (Futur proche) découvrir la campagne avec ma famille. Nous allons (Futur proche) séjourner dans un petit village rural et y visiterons la ferme. Le fermier va (Futur proche) nous expliquer comment il nourrit ses animaux. Nous verrons beaucoup de chèvres, de poules et de vaches. Mes enfants seront très heureux car ils pourront nourrir eux-mêmes les animaux. Après la visite, je ferai une promenade jusqu’au vieux moulin du village et découvrirai la nature.

Tableaux des verbes

Zullen - Aller

Onvoltooid toekomende tijd

  • ik zal
  • jij zult
  • hij/zij/het zal
  • wij zullen
  • jullie zullen
  • zij zullen

Ontdekken - Découvrir

Onvoltooid toekomende tijd

  • ik zal ontdekken
  • jij zult ontdekken
  • hij/zij/het zal ontdekken
  • wij zullen ontdekken
  • jullie zullen ontdekken
  • zij zullen ontdekken

Voeden - Nourrir

Onvoltooid toekomende tijd

  • ik zal voeden
  • jij zult voeden
  • hij/zij/het zal voeden
  • wij zullen voeden
  • jullie zullen voeden
  • zij zullen voeden

Bezoeken - Visiter

Onvoltooid toekomende tijd

  • ik zal bezoeken
  • jij zult bezoeken
  • hij/zij/het zal bezoeken
  • wij zullen bezoeken
  • jullie zullen bezoeken
  • zij zullen bezoeken

Zijn - Être

Onvoltooid toekomende tijd

  • ik zal zijn
  • jij zult zijn
  • hij/zij/het zal zijn
  • wij zullen zijn
  • jullie zullen zijn
  • zij zullen zijn

Exercice 6: Samengestelde zelfstandige naamwoorden

Instruction: Remplissez le mot correct.

Grammaire: Noms composés

Afficher la traduction Montrez les réponses

plattelandsdorp, boerderijdeur, kippenstal, plattelandshuis, geitenstal, varkensvoer

1. Varken + voer:
Het ... ligt klaar in de schuur.
(La nourriture pour porcs est prête dans la grange.)
2. Boerderij+ deur:
De ... staat open voor bezoekers.
(La porte de la ferme est ouverte aux visiteurs.)
3. Kip+ stal:
Ze bouwen een nieuwe ....
(Ils construisent un nouveau poulailler.)
4. Geit+ stal:
De ... ruikt naar hooi.
(La chèvrerie sent le foin.)
5. Platteland + huis:
We slapen in een gezellig ...
(Nous dormons dans une charmante maison de campagne.)
6. Platteland + dorp:
Hij woont in een oud ....
(Il habite dans un vieux village rural.)

Exercice 7: Onbepaalde telwoorden (veel, weinig, wat)

Instruction: Remplissez le mot correct.

Grammaire: Nombres indéfinis (beaucoup, peu, quelque, ...)

Afficher la traduction Montrez les réponses

veel, weinig, wat, Sommigen, geen, genoeg, een paar

1. Onbepaalde hoeveelheid:
Neem je ... fruit mee van de boerderij?
(Tu prends un peu de fruits de la ferme ?)
2. Kleine hoeveelheid:
De boer heeft ... tijd om te rusten.
(Le fermier a peu de temps pour se reposer.)
3. Grote hoeveelheid:
Op het platteland lopen er ... koeien rond.
(À la campagne, il y a beaucoup de vaches qui se promènent.)
4. Een klein aantal:
Er staan ... paarden in de stal.
(Il y a quelques chevaux dans l'écurie.)
5. Niet iedereen:
... houden niet van de natuur.
(Certains n'aiment pas la nature.)
6. Niets:
Het paard is uitgehongerd, hij krijgt ... voedsel.
(Le cheval est affamé, il ne reçoit pas de nourriture.)
7. Voldoende:
We hebben ... hooi voor de schapen.
(Nous avons assez de foin pour les moutons.)

Grammaire

Ce n'est pas la chose la plus excitante, nous l'admettons, mais c'est absolument essentiel (et nous promettons que cela portera ses fruits)!

Tableaux de conjugaison des verbes pour cette leçon

Ontdekken découvrir

Onvoltooid toekomende tijd (OTTk)

Néerlandais Français
(ik) zal hebben ontdekt / zal ontdekt hebben je découvrirai / j'aurai découvert
(jij) zal hebben ontdekt / zal ontdekt hebben tu auras découvert / tu auras découvert
(hij/zij/het) zal hebben ontdekt / zal ontdekt hebben il aura découvert
(wij) zullen hebben ontdekt / zullen ontdekt hebben nous aurons découvert
(jullie) zullen hebben ontdekt / zullen ontdekt hebben vous aurez découvert
(zij) zullen hebben ontdekt / zullen ontdekt hebben ils auront découvert

Exercices et exemples de phrases

Voeden nourrir

Onvoltooid toekomende tijd (OTTk)

Néerlandais Français
(ik) zal gevoed hebben je nourrirai
(jij) zal/zult gevoed hebben tu auras nourri
(hij/zij/het) zal gevoed hebben il aura nourri
(wij) zullen gevoed hebben nous aurons nourri
(jullie) zullen gevoed hebben vous aurez nourri
(zij) zullen gevoed hebben ils nourriront

Exercices et exemples de phrases

Pas de progrès lorsque vous apprenez seul ? Étudiez ce matériel avec un enseignant certifié !

Voulez-vous pratiquer le néerlandais aujourd'hui ? C'est possible ! Contactez simplement l'un de nos professeurs aujourd'hui.

Inscrivez-vous maintenant !

Découvrez le vocabulaire et la grammaire du « platteland » en néerlandais

Cette leçon de niveau A2 vous invite à explorer le thème charmant et riche du « platteland » (la campagne) aux Pays-Bas. Vous apprendrez à construire et comprendre des samengestelde zelfstandige naamwoorden (noms composés) et à utiliser des onbepaalde telwoorden (quantificateurs indéfinis) comme veel (beaucoup), weinig (peu), et wat (quelques). Ce sont des éléments essentiels pour décrire la vie rurale et ses particularités.

Contenus clés de la leçon

  • Dialogue riches sur la vie dans un village, comprenant des échanges autour de la dorpsschool (l'école du village) et des activités à la ferme.
  • Questions et réponses pour s'exercer à discuter des animaux de la ferme, par exemple varkens (porcs), kippen (poulets) et geiten (chèvres).
  • Études de régions rurales célèbres comme de Veluwe ou les polders, en évoquant leurs caractéristiques naturelles et agricoles.
  • Conjugaison des verbes essentiels au futur proche (onvoltooid toekomende tijd) comme zullen avec des exercices pratiques pour maîtriser leur usage.

Points grammaticaux importants

Vous retrouverez notamment la formation et l’utilisation des noms composés, une particularité du néerlandais qui permet de combiner plusieurs mots en un seul, par exemple « dorpsschool » (école du village). La maîtrise des quantificateurs indéfinis vous aidera à parler de quantités non précises, ce qui est fréquent dans la description de la nature et de la vie à la campagne.

Comparaison avec le français

Contrairement au français, où les adjectifs numéraux indéfinis sont souvent séparés, le néerlandais emploie fréquemment des noms composés attachant plusieurs mots entre eux sans espace, ce qui peut sembler inhabituel. Par exemple, « dorpsschool » regroupe « dorp » (village) et « school » (école). Par ailleurs, l’expression du futur proche en néerlandais se forme avec le verbe zullen, très utilisé et déclinable selon la personne, ce qui diffère de l’emploi français du présent ou du futur simple. Quelques expressions utiles à retenir : Veel dieren (beaucoup d’animaux), Weinig mensen (peu de gens), Wat geiten (quelques chèvres).

Ces leçons ne seraient pas possibles sans nos partenaires incroyables🙏