Niveau:
A1
1.
Jezelf voorstellen
(Se présenter)
|
-
Stel jezelf voor en vraag om informatie.
(Présentez-vous et demandez des informations.)
-
Basisvragen stellen.
(Poser des questions de base.)
-
Basiscijfers.
(Les chiffres de base.)
-
Inleiding tot werkwoorden.
(Introduction aux verbes.)
|
Partager
Copié !
|
Niveau:
A1
2.
Van uren tot seizoenen
(Des heures aux saisons)
|
-
Tijd aangeven.
(Indiquer l'heure.)
-
Praat over seizoenen, weken, maanden
(Parlez des saisons, des semaines, des mois)
-
Praat over het weer.
(Parlez de la météo.)
-
De rangtelwoorden.
(Les nombres ordinaux.)
|
Partager
Copié !
|
Niveau:
A1
3.
Dag tot dag
(Au jour le jour)
|
-
Praat over je dagelijkse activiteiten.
(Parle de tes activités quotidiennes.)
-
Basisvragen stellen.
(Poser des questions de base.)
-
Winkelen en kopen.
(Faire les courses et acheter.)
|
Partager
Copié !
|
Niveau:
A1
4.
Objecten en mensen beschrijven
(Décrire des objets et des personnes)
|
-
Beschrijf wat je in je omgeving ziet.
(Décrivez ce que vous voyez autour de vous.)
-
Veelvoorkomende bijvoeglijke naamwoorden en voorwerpen.
(Adjectifs et objets courants.)
-
Beschrijf het uiterlijk van mensen en dingen.
(Décrire l'apparence des personnes et des choses.)
|
Partager
Copié !
|
Niveau:
A1
5.
Thuis
(À la maison)
|
-
Beschrijf je huis en de directe omgeving.
(Décrivez votre domicile et les environs immédiats.)
-
Basis huisdieren en planten in en rondom het huis.
(Animaux domestiques et plantes de base dans et autour de la maison.)
|
Partager
Copié !
|
Niveau:
A1
6.
De stad en het dorp
(La ville et le village)
|
-
Bespreek de meest voorkomende dagelijkse situaties in een stad.
(Parler des situations quotidiennes les plus courantes dans une ville.)
-
Vragen en geven van richtingen.
(Demander et donner des indications.)
-
Vervoer en navigatie.
(Transport et navigation.)
|
Partager
Copié !
|
Niveau:
A2
1.
Reizen: op avontuur!
(Voyager : en pleine nature !)
|
-
Omgaan met veelvoorkomende situaties tijdens het reizen.
(Gérer les situations courantes en voyage.)
-
Het uitdrukken van oorzaak en doel.
(Exprimer la cause et le but.)
|
Partager
Copié !
|
Niveau:
A2
2.
Maatschappij en overheid
(Société et gouvernement)
|
-
Ken de gangbare overheid, media en publieke diensten.
(Connaître les services communs du gouvernement, des médias et du public.)
-
Omgaan met basisbureaucratie.
(Gérer la bureaucratie de base.)
-
Leer de verleden tijden.
(Apprenez les temps du passé.)
|
Partager
Copié !
|
Niveau:
A2
3.
Weekendplannen
(Projets du week-end)
|
-
Praat over veelvoorkomende weekendactiviteiten.
(Parler des activités courantes du week-end.)
-
Integreer de toekomende tijd.
(Intégrez les temps du futur simple.)
|
Partager
Copié !
|
Niveau:
A2
4.
Levensstijl
(Mode de vie)
|
-
Praat over je levensstijl.
(Parlez de votre mode de vie.)
-
Ontdek levensstijlen van nu en het verleden.
(Découvrez les modes de vie d'aujourd'hui et du passé.)
|
Partager
Copié !
|
Niveau:
A2
5.
Dagelijks huishouden
(Ménage quotidien)
|
-
Alles over basis huishoudelijke situaties.
(Tout sur les situations domestiques de base.)
-
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd.
(Conditionnel présent.)
|
Partager
Copié !
|
Niveau:
A2
6.
Op het werk
(Au travail)
|
-
Basiswoordenschat op het werk en op kantoor.
(Vocabulaire de base au travail et au bureau.)
-
Een baan vinden en krijgen.
(Trouver et obtenir un emploi.)
-
Subjunctieve en hypothetische tijden.
(Subjonctif et temps hypothétiques.)
-
Negatieve en onregelmatige imperatieven.
(Impératifs négatifs et irréguliers.)
|
Partager
Copié !
|