Zeggen (dire) - Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT), aantonende wijs (Présent de l'indicatif, indicatif)

 Zeggen (dire) - Conjugaison des verbes et exercices

Zeggen - Conjugaison de dire en néerlandais : tableau de conjugaison, exemples et exercices au présent continu, mode indicatif. (Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT), aantonende wijs).

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT), aantonende wijs (Présent de l'indicatif, indicatif)

Toutes les conjugaisons et les temps: Zeggen (dire) - Conjugaison des verbes et exercices

Programme : cours de néerlandais - Je naam zeggen (Dire ton nom)

Conjugaison de dire au présent de l'indicatif

Néerlandais Français
ik zeg je dis
jij zegt tu dis
hij/zij/het zegt il/elle/on dit
wij zeggen nous disons
jullie zeggen vous dites
zij zeggen ils disent

Exemples de phrases

Néerlandais Français
Ik zeg mijn naam is Anna. Je dis que mon nom est Anna.
Jij zegt je achternaam. Tu dis ton nom de famille.
Zij zegt de naam van de jongen. Elle dit le nom du garçon.
Wij zeggen hallo tegen de meneer. Nous disons bonjour au monsieur.
Jullie zeggen tot ziens tegen het meisje. Vous dites au revoir à la fille.
Zij zeggen hun voornaam. Ils disent leur prénom.

Exercice: Conjugaison des verbes

Instruction: Choisissez la bonne forme.

Afficher la traduction Montrez les réponses

zegt, zeg, zeggen

1.
Zij ... hun voornaam.
(Ils disent leur prénom.)
2.
Ik ... mijn naam is anna.
(Je dis que mon nom est Anna.)
3.
Jullie ... tot ziens tegen het meisje.
(Vous dites au revoir à la fille.)
4.
Wij ... hallo tegen de meneer.
(Nous disons bonjour au monsieur.)
5.
Jij ... je achternaam.
(Tu dis ton nom de famille.)
6.
Zij ... de naam van de jongen.
(Elle dit le nom du garçon.)