Leven (vivre) - Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT), aantonende wijs (Présent de l'indicatif, indicatif)

 Leven (vivre) - Conjugaison des verbes et exercices

Leven - Conjugaison de Vivre en néerlandais : tableau de conjugaison, exemples et exercices au présent continu, mode indicatif. (Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT), aantonende wijs).

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT), aantonende wijs (Présent de l'indicatif, indicatif)

Toutes les conjugaisons et les temps: Leven (vivre) - Conjugaison des verbes et exercices

Programme : cours de néerlandais - Huisvesting en accommodatie (Logement et hébergement)

Conjugaison de vivre au présent de l'indicatif

Néerlandais Français
ik leef je vis
jij leeft tu vis
hij/zij/het leeft Il/elle/on vit
wij leven nous vivons
jullie leven vous vivez
zij leven Ils vivent

Exemples de phrases

Néerlandais Français
Ik leef in een mooi huis. Je vis dans une belle maison.
Jij leeft graag in een loft. Tu aimes vivre dans un loft.
Zij leeft in een groot appartement. Elle vit dans un grand appartement.
Wij leven nu in een villa. Nous vivons maintenant dans une villa.
Jullie leven dicht bij de supermarkt. Vous vivez près du supermarché.
Zij leven samen in een hotel. Ils vivent ensemble dans un hôtel.

Exercice: Conjugaison des verbes

Instruction: Choisissez la bonne forme.

Afficher la traduction Montrez les réponses

leef, leeft, leven

1.
Zij ... samen in een hotel.
(Ils vivent ensemble dans un hôtel.)
2.
Zij ... in een groot appartement.
(Elle vit dans un grand appartement.)
3.
Jij ... graag in een loft.
(Tu aimes vivre dans un loft.)
4.
Jullie ... dicht bij de supermarkt.
(Vous vivez près du supermarché.)
5.
Ik ... in een mooi huis.
(Je vis dans une belle maison.)
6.
Wij ... nu in een villa.
(Nous vivons maintenant dans une villa.)