10K+ étudiants - 4.8/5
Apprenez avec un professeur Matériel d'apprentissage inclus Pratiquez la conversation

Directives pédagogiques +/- 15 minutes

Audio et vidéo

  1. 'Niet' se place généralement après le verbe ou avant le mot qui est nié.
  2. Dans une phrase avec un infinitif, niet est généralement placé après l'infinitif, sauf s'il y a encore un verbe conjugué dans la proposition principale.
TypePositief (Positif)Negatief (Négatif)
Zelfstandig naamwoord zonder lidwoord (Nom commun sans article)Ik heb geld.Ik heb geen geld.
Werkwoord (Verbe)

Wij gaan zwemmen.

Wij werken.

Wij gaan niet zwemmen.

Wij werken niet.

Infinitief

Wij werken.

Ik kan zwemmen.

Wij werken niet.

Ik kan niet zwemmen.

Bijvoeglijk naamwoord (adjectif)Hij is vriendelijk.Hij is niet vriendelijk.

Exercice 1: Negatie

Instruction: Remplissez le mot correct.

Afficher la traduction Montrez les réponses

geen, niet

1.
Mijn zus is ... zo open over haar gevoelens.
(Ma sœur n'est pas très ouverte sur ses sentiments.)
2.
Het is ... slimme jongen.
(Il n'est pas un garçon intelligent.)
3.
We hebben elkaar gisteren ... ontmoet.
(Nous ne nous sommes pas rencontrés hier.)
4.
Hij lijkt onvriendelijk, want hij toont ... interesse.
(Il semble antipathique, car il ne montre aucun intérêt.)
5.
Het is ... eerlijk.
(Ce n'est pas juste.)
6.
De jongen is ... zo gesloten als zijn vader.
(Le garçon n'est pas aussi fermé que son père.)

Exercice 2: Choix multiple

Instruction: Choisissez la bonne solution

1. Ik vind hem ______ vriendelijk.

(Je ne le trouve pas sympathique.)

2. Zij heeft ______ geduld.

(Elle est impatiente.)

3. Wij spreken ______ hard.

(Nous ne parlons pas fort.)

4. Hij is ______ spontaan.

(Il n'est pas spontané.)

5. Ik heb ______ overzicht.

(Je n'ai pas de vue d'ensemble.)

6. Jij kunt ______ goed luisteren.

(Tu n'écoutes pas bien.)