10K+ étudiants - 4.8/5
Apprenez avec un professeur Matériel d'apprentissage inclus Pratiquez la conversation

Directives pédagogiques +/- 15 minutes

Audio et vidéo

  1. Formule : Personne + hebben/zijn + voltooid deelwoord
  2. Utilisation de 'hebben' et 'zijn' : 'zijn' pour le mouvement/changement, 'hebben' pour les autres verbes.
Vorming voltooid deelwoord (Formation du participe passé)Type werkwoord (Type de verbe)Voorbeeld (Exemple)
Ge + stam + dAlgemene regel (Règle générale)Ik ben verhuisd (Je suis déménagé)
Wij hebben gewoond (Nous avons habité)
Ge + stam + tWerkwoorden met een stam die eindigt op -t, -k, -f, -s, -c, -h, -p (Verbes avec une racine se terminant par -t, -k, -f, -s, -c, -h, -p)Jij hebt gekookt (Tu as cuisiné)
Zij heeft gewacht (Elle a attendu)
Stam + t/dWerkwoorden die beginnen met be-, er-, ge-, her- mis-, ont-, ver- (Verbes qui commencent par be-, er-, ge-, her-, mis-, ont-, ver-)Ik heb gebruikt (J'ai utilisé)
Het is veranderd (Il a changé)

Des exceptions !

  1. Certains verbes ont un participe passé irrégulier, comme "geweest".
  2. Si la racine du verbe se termine par l'une des consonnes du mot softketchup (s, f, t, k, ch, p), alors le participe passé reçoit un -t ; sinon, il reçoit un -d.

Exercice 1: Het voltooid deelwoord met hebben/zijn

Instruction: Remplissez le mot correct.

Afficher la traduction Montrez les réponses

is, hebt, gebouwd, geleend, heb, zijn, gewacht, gesport, verstuurd, hebben, gepland, heeft, geopend, gegaan

1. Lenen:
Ik ... een boek van de bibliotheek ....
(J'ai emprunté un livre à la bibliothèque.)
2. Gaan:
Wij ... naar het ziekenhuis ....
(Nous sommes allés à l'hôpital.)
3. Bouwen:
De school ... naast de bibliotheek ....
(L'école est construite à côté de la bibliothèque.)
4. Wachten:
Zij ... lang op de bus ....
(Ils ont attendu longtemps le bus.)
5. Openen:
Het postkantoor ... om acht uur ....
(La poste est ouverte à huit heures.)
6. Plannen:
Hij ... een afspraak in het ziekenhuis ....
(Il a pris rendez-vous à l'hôpital.)
7. Sporten:
Jij ... gisteren in de sportschool ....
(Tu as fait du sport hier à la salle de sport.)
8. Versturen:
Ik ... een brief ... bij het postkantoor.
(J'ai envoyé une lettre au bureau de poste.)

Exercice 2: Choix multiple

Instruction: Choisissez la bonne solution

1. Ik ______ gisteren tot laat in het kantoor gewerkt.

(J'ai travaillé tard au bureau hier.)

2. Zij ______ vroeg naar huis gelopen omdat ze moe was.

(Elle est rentrée chez elle tôt parce qu'elle était fatiguée.)

3. Wij ______ de brochure bij de dienst Toerisme opgehaald.

(Nous avons récupéré la brochure au service tourisme.)

4. Hij ______ vorig jaar voor zijn werk naar Amsterdam verhuisd.

(Il a déménagé à Amsterdam pour son travail l'année dernière.)

5. Jullie ______ bij de balie de openingstijden van het museum gevraagd.

(Vous avez demandé les horaires d'ouverture du musée à la réception.)

6. De bus ______ laat bij het station aangekomen.

(Le bus est arrivé en retard à la gare.)