Wonen (habiter) - Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT), aantonende wijs (Présent de l'indicatif, indicatif)

 Wonen (habiter) - Conjugaison des verbes et exercices

Wonen - Conjugaison de Habiter en néerlandais : Tableau de conjugaison, exemples et exercices au présent continu, mode indicatif (Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT), aantonende wijs).

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT), aantonende wijs (Présent de l'indicatif, indicatif)

Toutes les conjugaisons et les temps: Wonen (habiter) - Conjugaison des verbes et exercices

Programme : cours de néerlandais - Waar kom je vandaan? (D'où venez-vous?)

Conjugaison de habiter au présent de l'indicatif

Néerlandais Français
ik woon j'habite
jij woont tu habites
hij/zij/het woont Il/elle habite
wij wonen nous habitons
jullie wonen vous habitez
zij wonen ils habitent

Exemples de phrases

Néerlandais Français
Ik woon in Nederland, en jij? J'habite aux Pays-Bas, et toi ?
Jij woont in de hoofdstad van Duitsland. Tu habites dans la capitale de l'Allemagne.
Zij woont in Zweden, in de stad Stockholm. Elle habite en Suède, dans la ville de Stockholm.
Wij wonen in Polen. Nous habitons en Pologne.
Jullie wonen in België, toch? Vous habitez en Belgique, non ?
Zij wonen in Frankrijk en spreken de taal goed. Ils habitent en France et parlent bien la langue.

Exercice: Conjugaison des verbes

Instruction: Choisissez la bonne forme.

Afficher la traduction Montrez les réponses

woont, woon, wonen

1.
Zij ... in frankrijk en spreken de taal goed.
(Ils vivent en France et parlent bien la langue.)
2.
Jullie ... in belgië, toch?
(Vous vivez en Belgique, non ?)
3.
Ik ... in nederland, en jij?
(J'habite aux Pays-Bas, et toi ?)
4.
Zij ... in zweden, in de stad stockholm.
(Elle habite en Suède, dans la ville de Stockholm.)
5.
Jij ... in de hoofdstad van duitsland.
(Tu habites dans la capitale de l'Allemagne.)
6.
Wij ... in polen.
(Nous habitons en Pologne.)