Praten (parler) - Conjugaison des verbes et exercices

Conjugaison de praten (parler) pour tous les temps verbaux avec des phrases d'exemple et des exercices.

 Praten (parler) - Conjugaison des verbes et exercices

Matériel d'apprentissage qui met en œuvre ce verbe:

Niveau: A1

Module 1: Jezelf voorstellen (Se présenter)

Leçon 5: Familie (Famille)

Infinitief Voltooid deelwoord
Praten (Parler) Gepraat (Discussion)

Temps de verbe

Aantonende wijs

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT) 

Néerlandais Français
(ik) praat je parle
(jij) praat tu parles
(hij/zij/het) praat il/elle parle
(wij) praten nous parlons
(jullie) praten vous parlez
(zij) praten ils parlent

Onvoltooid verleden tijd (OVT) 

Néerlandais Français
(ik) praatte je parlais
(jij) praatte tu parlais
(hij/zij/het) praatte il/elle/on parlait
(wij) praatten nous parlions
(jullie) praatten vous parliez
(zij) praatten ils parlaient

Voltooid tegenwoordige tijd (VTT) 

Néerlandais Français
(ik) heb gepraat j'ai parlé
(jij) hebt gepraat / heeft gepraat tu as parlé / il a parlé
(hij/zij/het) heeft gepraat il/elle/on a parlé
(wij) hebben gepraat nous avons parlé
(jullie) hebben gepraat vous avez parlé
(zij) hebben gepraat ils ont parlé

Voltooid verleden tijd (VVT) 

Néerlandais Français
(ik) heb gepraat j'ai parlé
(jij) hebt gepraat tu as parlé
(hij/zij/het) heeft gepraat il/elle/on a parlé
(wij) hebben gepraat nous avons parlé
(jullie) hebben gepraat vous avez parlé
(zij) hebben gepraat ils ont parlé

Onvoltooid toekomende tijd (OTTk) 

Néerlandais Français
(ik) zal praten je parlerai
(jij) zult praten / zal praten tu parleras
(hij/zij/het) zal praten il/elle/on parlera
(wij) zullen praten nous parlerons
(jullie) zullen praten vous parlerez
(zij) zullen praten ils parleront

Voltooid toekomende tijd (VTTk) 

Néerlandais Français
(ik) zal gepraat hebben j'aurai parlé
(jij) zult/zal gepraat hebben tu auras parlé
(hij/zij/het) zal gepraat hebben il aura parlé
(wij) zullen gepraat hebben nous aurons parlé
(jullie) zullen gepraat hebben vous aurez parlé
(zij) zullen gepraat hebben ils auront parlé
Conditionele wijs

Conditionele Tegenwoordige Tijd (CTT) 

Néerlandais Français
(ik) zou praten je parlerais
(jij) zou praten tu parlerais
(hij/zij/het) zou praten il/elle/on parlerait
(wij) zouden praten nous parlerions
(jullie) zouden praten vous parleriez
(zij) zouden praten ils parleraient

Conditionele Verleden Tijd (CVT) 

Néerlandais Français
(ik) zou gepraat hebben je aurais parlé
(jij) zou gepraat hebben tu aurais parlé
(hij/zij/het) zou gepraat hebben il/elle aurait parlé
(wij) zouden gepraat hebben nous aurions parlé
(jullie) zouden gepraat hebben vous auriez parlé
(zij) zouden gepraat hebben ils auraient parlé
Imperatief (gebiedende wijs)

Gebiedende wijs 

Néerlandais Français
Praat! Parle !