- Parfois, un autre élément de la phrase se trouve en première position au lieu du sujet ; dans ce cas, le sujet doit être placé en troisième position.
- Le verbe conjugué se trouve toujours en deuxième position.
| Positie in de zin (Position dans la phrase) | Zin zonder inversie (Phrase sans inversion) | Functie (Fonction) | Zin met inversie (Phrase avec inversion) | Toelichting (Explication) |
|---|---|---|---|---|
| 1 | Pedro | Onderwerp (Sujet) | Gisteren | Tijd (Temps) |
| 2 | at | Persoonsvorm (forme conjuguée) | at | Persoonsvorm (forme conjuguée) |
| 3 | gisteren | Tijd (Temps) | Pedro | Onderwerp (Sujet) |
| 4 | een banaan | Lijdend voorwerp (complément d'objet direct) | een banaan | Lijdend voorwerp (complément d'objet direct) |
| 5 | op het werk | Plaats (Lieu) | op het werk. | Plaats (Lieu) |
Exercice 1: Zinsbouw: inversie
Instruction: Remplissez le mot correct.
hebben, heeft, ga, zal, wandelden, staan
1.
Hebben:
Gisteren ... Piet de wandelschoenen gepakt.
(Hier, Piet a pris ses chaussures de randonnée.)
2.
Zullen:
Morgen ... de rivier stijgen door de regen.
(Demain, la rivière va monter à cause de la pluie.)
3.
Staan:
Vanavond ... ik wandelen in het bos.
(Ce soir, je vais me promener dans la forêt.)
4.
Staan:
In het natuurgebied ... veel bomen.
(Il y a beaucoup d'arbres dans la réserve naturelle.)
5.
Wandelen:
Gisteren ... we rustig door het bos.
(Hier, nous nous promenions tranquillement dans la forêt.)
6.
Hebben:
Op de top ... we een prachtig uitzicht.
(Au sommet, nous avons une vue magnifique.)
7.
Zullen:
Morgen ... ik de route volgen.
(Demain, je suivrai l'itinéraire.)
Exercice 2: Choix multiple
Instruction: Choisissez la phrase avec l'ordre des mots correct lors de l'utilisation de l'inversion selon les règles du néerlandais.
1.
De persoonsvorm staat niet op de tweede plaats; hier staat 'ben' op de derde plaats, wat fout is bij inversie.
Het onderwerp 'ik' staat niet direct na de persoonsvorm, wat fout is bij inversie.
2.
De persoonsvorm moet op de tweede plaats staan; hier staat 'ga' op de derde plaats, wat fout is.
De persoonsvorm 'ga' moet altijd op de tweede plaats staan; hier staat 'ga' vóór 'vaak', wat fout is.
3.
De volgorde van het lijdend voorwerp en bijvoeglijk naamwoord is incorrect, wat fout is in natuurlijke zinsbouw.
Het onderwerp 'je' staat niet direct na de persoonsvorm 'zie', wat fout is bij standaardzinsbouw.
4.
Het onderwerp 'ik' moet direct na de persoonsvorm staan; hier staat 'ik' te ver achteraan, wat fout is in de zinsvolgorde.
De persoonsvorm moet op de tweede plaats staan; hier staat 'maak' op de derde plaats, wat fout is bij inversie.