Zich aankleden (s'habiller) - Conjugaison des verbes et exercices

Conjugaison de zich aankleden (s'habiller) pour tous les temps verbaux avec des phrases d'exemple et des exercices.

 Zich aankleden (s'habiller) - Conjugaison des verbes et exercices

Matériel d'apprentissage qui met en œuvre ce verbe:

Niveau: A1

Module 3: Dag tot dag (Au jour le jour)

Leçon 16: Dagelijkse routines (Routine quotidienne)

Infinitief Voltooid deelwoord
Zich aankleden (S'habiller) Zich aangekleed (habillé)

Temps de verbe

Aantonende wijs

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT) 

Néerlandais Français
(ik) kleed me aan je m'habille
(jij) kleedt je aan/kleed jij je aan tu t'habilles
(hij/zij/het) kleedt zich aan il/elle/on s'habille
(wij) kleden ons aan Nous nous habillons
(jullie) kleden je aan vous vous habillez
(zij) kleden zich aan ils s'habillent

Onvoltooid verleden tijd (OVT) 

Néerlandais Français
(ik) kleedde me aan je m'habillais
(jij) kleedde je aan tu t'es habillé
(hij/zij/het) kleedde zich aan il/elle s'habillait
(wij) kleedden ons aan nous nous sommes habillés
(jullie) kleedden je aan vous vous habilliez
(zij) kleedden zich aan elles s'habillaient

Voltooid tegenwoordige tijd (VTT) 

Néerlandais Français
(ik) heb me aangekleed je me suis habillé
(jij) hebt/heeft je aangekleed tu t'es habillé
(hij/zij/het) heeft zich aangekleed il/elle/on s'est habillé
(wij) hebben ons aangekleed Nous nous sommes habillés
(jullie) hebben je aangekleed vous vous êtes habillés
(zij) hebben zich aangekleed ils se sont habillés

Voltooid verleden tijd (VVT) 

Néerlandais Français
(ik) heb me aangekleed je me suis habillé
(jij) hebt/heeft je aangekleed tu t'es habillé
(hij/zij/het) heeft zich aangekleed Il s'est habillé / elle s'est habillée / il s'est habillé
(wij) hebben ons aangekleed nous nous sommes habillés
(jullie) hebben je aangekleed vous vous êtes habillés
(zij) hebben zich aangekleed ils se sont habillés

Onvoltooid toekomende tijd (OTTk) 

Néerlandais Français
(ik) zal me aankleden je m'habillerai
(jij) zult je aankleden/zal je aankleden tu t'habilleras
(hij/zij/het) zal zich aankleden il/elle/on va s'habiller
(wij) zullen ons aankleden nous allons nous habiller
(jullie) zullen je aankleden vous allez vous habiller
(zij) zullen zich aankleden elles s'habilleront

Voltooid toekomende tijd (VTTk) 

Néerlandais Français
(ik) zal me hebben aangekleed je me serai habillé
(jij) zal je hebben aangekleed/zult je hebben aangekleed tu te seras habillé
(hij/zij/het) zal zich hebben aangekleed il/elle/on se sera habillé
(wij) zullen ons hebben aangekleed nous nous serons habillés
(jullie) zullen je hebben aangekleed vous vous serez habillés
(zij) zullen zich hebben aangekleed ils se seront habillés
Conditionele wijs

Conditionele Tegenwoordige Tijd (CTT) 

Néerlandais Français
(ik) zou me aankleden je m'habillerais
(jij) zou je aankleden tu t'habillerais
(hij/zij/het) zou zich aankleden il/elle/on s'habillerait
(wij) zouden ons aankleden nous nous habillerions
(jullie) zouden je aankleden vous vous habilleriez
(zij) zouden zich aankleden ils s'habilleraient

Conditionele Verleden Tijd (CVT) 

Néerlandais Français
(ik) zou mij hebben aangekleed je me serais habillé
(jij) zou je hebben aangekleed/zou jij je hebben aangekleed tu te serais habillé
(hij/zij/het) zou zich hebben aangekleed il/elle/on se serait habillé
(wij) zouden ons hebben aangekleed nous nous serions habillés
(jullie) zouden je hebben aangekleed vous vous seriez habillés
(zij) zouden zich hebben aangekleed ils se seraient habillés
Imperatief (gebiedende wijs)

Gebiedende wijs 

Néerlandais Français
Kleed me aan! Habille-toi !