Reizen (voyager) - Conjugaison des verbes et exercices

Conjugaison de reizen (voyager) pour tous les temps verbaux avec des phrases d'exemple et des exercices.

 Reizen (voyager) - Conjugaison des verbes et exercices

Matériel d'apprentissage qui met en œuvre ce verbe:

Niveau: A2

Module 1: Reizen: op avontuur! (Voyager : en pleine nature !)

Leçon 1: Vakantieplannen (Des plans de vacances)

Infinitief Voltooid deelwoord
Reizen (Voyager) Gereisd (Voyagé)

Temps de verbe

Aantonende wijs

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT) 

Néerlandais Français
(ik) reis je voyage
(jij) reist tu voyages
(hij/zij/het) reist il/elle/on voyage
(wij) reizen nous voyageons
(jullie) reizen vous voyagez
(zij) reizen elles voyagent

Onvoltooid verleden tijd (OVT) 

Néerlandais Français
(ik) reisde/reisde je voyageai
(jij) reisde/reisde tu voyageais
(hij/zij/het) reisde/reisde il/elle/on voyageait
(wij) reisden/reisden nous voyagions
(jullie) reisden/reisden vous voyagiez
(zij) reisden/reisden ils ont voyagé

Voltooid tegenwoordige tijd (VTT) 

Néerlandais Français
ik ben gereisd je suis allé voyager
jij bent gereisd / ben je gereisd tu as voyagé / as-tu voyagé
hij/zij/het is gereisd il/elle/on a voyagé
wij zijn gereisd nous avons voyagé
jullie zijn gereisd vous avez voyagé
zij zijn gereisd ils ont voyagé

Voltooid verleden tijd (VVT) 

Néerlandais Français
(ik) heb gereisd j'ai voyagé
(jij) heb gereisd / hebt gereisd tu as voyagé
(hij/zij/het) heeft gereisd il/elle/on a voyagé
(wij) hebben gereisd Nous avons voyagé
(jullie) hebben gereisd vous avez voyagé
(zij) hebben gereisd ils ont voyagé

Onvoltooid toekomende tijd (OTTk) 

Néerlandais Français
ik zal reizen je voyagerai
jij zult reizen/jij zal reizen tu voyageras
(hij/zij/het) hij zal reizen il va voyager
wij zullen reizen nous voyagerons
jullie zullen reizen vous voyagerez
zij zullen reizen ils voyageront

Voltooid toekomende tijd (VTTk) 

Néerlandais Français
(ik) zal gereisd hebben j'aurai voyagé
(jij) zult gereisd hebben / zal gereisd hebben tu auras voyagé
(hij/zij/het) zal gereisd hebben il aura voyagé
(wij) zullen gereisd hebben nous aurons voyagé
(jullie) zullen gereisd hebben vous aurez voyagé
(zij) zullen gereisd hebben ils auront voyagé
Conditionele wijs

Conditionele Tegenwoordige Tijd (CTT) 

Néerlandais Français
(ik) zou reizen je voyagerais
(jij) zou reizen tu voyagerais
(hij/zij/het) zou reizen il/elle/on voyagerait
(wij) zouden reizen nous voyagerions
(jullie) zouden reizen vous voyageriez
(zij) zouden reizen ils voyageraient

Conditionele Verleden Tijd (CVT) 

Néerlandais Français
ik zou gereisd hebben j'aurais voyagé
jij zou gereisd hebben tu aurais voyagé
hij/zij/het zou gereisd hebben Il/elle/on aurait voyagé
wij zouden gereisd hebben nous aurions voyagé
jullie zouden gereisd hebben vous auriez voyagé
zij zouden gereisd hebben Ils auraient voyagé
Imperatief (gebiedende wijs)

Gebiedende wijs 

Néerlandais Français
Reis! Voyage !