Lopen (marcher) - Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT), aantonende wijs (Présent de l'indicatif, indicatif)

 Lopen (marcher) - Conjugaison des verbes et exercices

Lopen - Conjugaison de marcher en néerlandais : tableau de conjugaison, exemples et exercices au présent continu, mode indicatif (Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT), aantonende wijs).

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT), aantonende wijs (Présent de l'indicatif, indicatif)

Toutes les conjugaisons et les temps: Lopen (marcher) - Conjugaison des verbes et exercices

Programme : cours de néerlandais - Sport en beweging (Sports et exercice)

Conjugaison de marcher au présent

Néerlandais Français
(ik) loop je marche
(jij) loopt/loop tu marches/marche
(hij/zij/het) loopt il/elle/on marche
(wij) lopen nous marchons
(jullie) lopen vous marchez
(zij) lopen ils marchent

Exemples de phrases

Néerlandais Français
Ik loop met pijn in mijn rug. Je marche avec mal au dos.
Loop jij naar de supermarkt met die tas? Tu vas au supermarché avec ce sac ?
Hij loopt voorzichtig met zijn geblesseerde been. Il marche prudemment avec sa jambe blessée.
Wij lopen samen naar de markt. Nous marchons ensemble vers le marché.
Jullie lopen snel naar het uitgang. Vous marchez vite vers la sortie.
Zij lopen elke ochtend in het park. Ils se promènent chaque matin dans le parc.

Exercice: Conjugaison des verbes

Instruction: Choisissez la bonne forme.

Afficher la traduction Montrez les réponses

loopt, lopen, loop

1.
Wij ... samen naar de markt.
(Nous marchons ensemble vers le marché.)
2.
Zij ... elke ochtend in het park.
(Ils se promènent chaque matin dans le parc.)
3.
Ik ... met pijn in mijn rug.
(Je marche avec mal au dos.)
4.
... jij naar de supermarkt met die tas?
(Tu vas au supermarché avec ce sac ?)
5.
Jullie ... snel naar het uitgang.
(Vous marchez vite vers la sortie.)
6.
Hij ... voorzichtig met zijn geblesseerde been.
(Il marche prudemment avec sa jambe blessée.)