10K+ étudiants - 4.8/5
Apprenez avec un professeur Matériel d'apprentissage inclus Pratiquez la conversation

Fietsen (faire du vélo) - Conjugaison des verbes et exercices

Conjugaison de fietsen (faire du vélo) pour tous les temps verbaux avec des phrases d'exemple et des exercices.

Fietsen (faire du vélo) - Conjugaison des verbes et exercices

Matériel d'apprentissage qui met en œuvre ce verbe:

Niveau: A1

Module 6: De stad en het dorp (La ville et le village)

Leçon 40: Sport en beweging (Sports et exercice)

Infinitief Voltooid deelwoord
Fietsen (Faire du vélo) Gefietst (Fait du vélo)

Temps de verbe

Aantonende wijs

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT) 

Néerlandais Français
(ik) fiets je fais du vélo
(jij) fietst tu fais du vélo
(hij/zij/het) fietst il/elle fait du vélo
(wij) fietsen nous faisons du vélo
(jullie) fietsen vous faites du vélo
(zij) fietsen elles font du vélo

Onvoltooid verleden tijd (OVT) 

Néerlandais Français
(ik) fietste j'ai fait du vélo
(jij) fietste tu faisais du vélo
(hij/zij/het) fietste il/elle/on a fait du vélo
(wij) fietsten nous faisions du vélo
(jullie) fietsten vous faisiez du vélo
(zij) fietsten ils faisaient du vélo

Voltooid tegenwoordige tijd (VTT) 

Néerlandais Français
(ik) heb gefietst j'ai fait du vélo
(jij) hebt gefietst tu as fait du vélo
(hij/zij/het) heeft gefietst il/elle a fait du vélo
(wij) hebben gefietst nous avons fait du vélo
(jullie) hebben gefietst vous avez fait du vélo
(zij) hebben gefietst ils ont fait du vélo

Voltooid verleden tijd (VVT) 

Néerlandais Français
(ik) heb gefietst j'ai fait du vélo
(jij) hebt gefietst tu as fait du vélo
(hij/zij/het) heeft gefietst il a fait du vélo / elle a fait du vélo / on a fait du vélo
(wij) hebben gefietst nous avons fait du vélo
(jullie) hebben gefietst vous avez fait du vélo
(zij) hebben gefietst ils ont fait du vélo

Onvoltooid toekomende tijd (OTTk) 

Néerlandais Français
(ik) zal gefietst hebben j'aurai fait du vélo
(jij) zult/zal gefietst hebben tu auras fait du vélo
(hij/zij/het) zal gefietst hebben il/elle/on aura fait du vélo
(wij) zullen gefietst hebben nous aurons fait du vélo
(jullie) zullen gefietst hebben vous aurez fait du vélo
(zij) zullen gefietst hebben ils auront fait du vélo

Voltooid toekomende tijd (VTTk) 

Néerlandais Français
(ik) zal gefietst hebben j'aurai fait du vélo
(jij) zult/ge zult gefietst hebben tu auras fait du vélo
(hij/zij/het) zal gefietst hebben il/elle/on aura fait du vélo
(wij) zullen gefietst hebben nous aurons fait du vélo
(jullie) zullen gefietst hebben vous aurez fait du vélo
(zij) zullen gefietst hebben ils auront fait du vélo
Conditionele wijs

Conditionele Tegenwoordige Tijd (CTT) 

Néerlandais Français
(ik) zou fietsen je ferais du vélo
(jij) zou fietsen tu ferais du vélo
(hij/zij/het) zou fietsen il/elle/on ferait du vélo
(wij) zouden fietsen nous ferions du vélo
(jullie) zouden fietsen vous feriez du vélo
(zij) zouden fietsen elles feraient du vélo

Conditionele Verleden Tijd (CVT) 

Néerlandais Français
(ik) zou gefietst hebben j'aurais fait du vélo
(jij) zou gefietst hebben tu aurais fait du vélo
(hij/zij/het) zou gefietst hebben il aurait fait du vélo / elle aurait fait du vélo / il aurait fait du vélo
(wij) zouden gefietst hebben nous aurions fait du vélo
(jullie) zouden gefietst hebben vous auriez fait du vélo
(zij) zouden gefietst hebben ils auraient fait du vélo
Imperatief (gebiedende wijs)

Gebiedende wijs 

Néerlandais Français
Fiets! Fais du vélo