Aanzetten (allumer) - Conjugaison des verbes et exercices Partager Copié !

Conjugaison de aanzetten (allumer) pour tous les temps verbaux avec des phrases d'exemple et des exercices.

Matériel d'apprentissage qui met en œuvre ce verbe:

Niveau: A1

Module 5: Thuis (À la maison)

Leçon 34: Huishoudelijke apparaten (Appareils ménagers)

Infinitief	Voltooid deelwoord
Aanzetten (Allumer)	Aangezet (Allumé)

Temps de verbe

Aantonende wijs

Néerlandais	Français
(ik) heb aangezet	j'ai allumé
(jij) hebt/heb aangezet	tu as allumé
(hij/zij/het) heeft aangezet	il a allumé/elle a allumé/on a allumé
(wij) hebben aangezet	nous avons allumé
(jullie) hebben aangezet	vous avez allumé
(zij) hebben aangezet	ils ont allumé

Néerlandais	Français
(ik) zal hebben aangezet	j'aurai allumé
(jij) zult/zal hebben aangezet	tu auras allumé
(hij/zij/het) zal hebben aangezet	il aura allumé
(wij) zullen hebben aangezet	nous aurons allumé
(jullie) zullen hebben aangezet	vous aurez allumé
(zij) zullen hebben aangezet	ils auront allumé

Conditionele wijs

Néerlandais	Français
(ik) zou aanzetten	je allumerais
(jij) zou aanzetten	tu allumerais
(hij/zij/het) zou aanzetten	il allumerait/elle allumerait/il/elle allumerait
(wij) zouden aanzetten	nous allumerions
(jullie) zouden aanzetten	vous allumeriez
(zij) zouden aanzetten	ils allumeraient

Néerlandais	Français
(ik) zou aangezet hebben	j'aurais allumé
(jij) zou aangezet hebben	tu aurais allumé
(hij/zij/het) zou aangezet hebben	il/elle aurait allumé
(wij) zouden aangezet hebben	nous aurions allumé
(jullie) zouden aangezet hebben	vous auriez allumé
(zij) zouden aangezet hebben	ils auraient allumé

Imperatief (gebiedende wijs)

Néerlandais	Français
Zet aan!	Allume !